Als ik de vlucht der meeuwen
boven de zee bekoring noem,
dan is het leven
diep in mij
ebbe en vloed:
een zandkorrel gedoemd
tot breken,
een woord vol eindeloos verdriet
te eenzaam om nog uit te spreken.
Als ik in de mist van eigen tranen
mijn silhouet naast mij zie staan,
dan is het leven
diep in mij
een zonnige winterdag
met brede kaal geschoren bomen,
gladde wegen en een bosduif
die zo bang is
om bij mij te komen.
Als ik in de bleke weemoed van de maan
elk zintuig onderhuids voorbij voel gaan,
dan is het leven
diep in mij
een onbegrepen schoonheidsdrang:
een broze enkeling in een grenzeloos land
op zoek naar waarheid of naar stralend licht,
terwijl mijn hart als opgewarmd graniet
nog natrilt van mijn eindeloos verdwaald verdriet