Al fietsend door weiden en bossen heen,
langs kanaal, rivier en kasteel,
zocht ik hoop op liefde zoals geen één.
Wind en pijn heb ik doorkliefd,
in de hoop dat ik word geliefd.
Ik vroeg de bomen een grote gunst.
Waarlijk, dit spreken,
is mijn kunst.
Waar de wind waait door de bomen
klinkt mijn wens door takken heen.
Waar de blaadjes trillen
doordringt mijn klank naar ik meen.
Waar is het antwoord?
Dat blijft weg.
Waar blijft het antwoord?
Ik heb pech.