Elke dag was griezelig verdronken in 't monotome
werk, in steden die verkankerden in uitlaatgassen
en in grauw verbleekte emotieloze gezichten
van onaardse wezens.
Er werd gewerkt, gevloekt en op de klok gekeken
-het startsein voor een avond met T.V.-
zonder woorden,
totdat een zoentje of een handdruk
de voorbode is voor een slaap die lege hoofden
zachtjes vult.
En als de dichter uit zijn schelp zal kruipen,
zal roepen op straat,
vergeefs zal zoeken naar een mens die niet bestaat;
dan zal men met een lach die gek aanwijzen,
die pestbacil, die etterbuil
en 't requiem reeds schrijven op
zijn pas gedolven graf:
"hier ligt een enkeling om wie niemand gaf."