Aan mijn liefste,
Het is een tijd geleden dat ik je geschreven heb. Ik kijk over het meer heen en zie jou in elke reflectie die volgt uit het golven van het water. De wind zucht maar zachtjes, maar het is genoeg om me rillingen te geven. Het is koud hier zonder jou. Ik hield mezelf voor dat ik je niet missen kon. Want hoe kan ik iets missen wat ik nooit echt heb gehad? Hoe kan ik je missen terwijl je nooit hier bent geweest en slechts bestond in de roman die ik geschreven had? Dat kan niet. Dat moet niet mogelijk zijn. Het mág niet mogelijk zijn. Dus miste ik je niet.
Vandaag is het anders nu je aanwezig bent in alles wat hier leeft. Ik hoor je mijn naam zeggen in elke echo om me heen. Voel hoe mijn stem zich bij elkaar schraapt om te antwoorden. Ik krijg je niet meer over mijn lippen nu ze zo lang ongekust hebben doorgebracht. Je bent verstomd in mijn hart en blijft gebroken achter in mijn longen. Ik houd je bij me, je maakt me ziek. Je houdt me ziek. Je houdt me. Je houdt me zo door niet van me te houden, maar ik wil niet dat je gaat.
Begrijp je dan niet liefste, dat je niet kunt gaan. Je weet niet dat je nog steeds bij me bent, maar ooit zal ik het je zeggen. Wanneer jij ook weer ongelukkig bent. Ik kan je niet missen, maar elke dag mis ik je meer. Zeg me dat het over gaat.