ik heb mij achtergelaten
ik ben mij kwijt
in de weemoed die langs enkels schuurt
ritselend als gras
op velden waar een andere, purperen zon staat
en heimelijk fluistert van zijn wil
er is een plaats waar ik soms ga
omdat het water gif is, en het gif daar mijn water
maar het gaat, het gaat altijd
en houdt zich voor niemand stil
daar draait het om mij, of ik om het
de diepte die niet sterft maar tegen de schaduw krast-
groeit en mij geduldig gade slaat
en het doek dat deelt is bruin (oud vuur, oud zeer)
bolt zich om mijn handen
te veel stof
te zwaar
ik ben voorbij die laatste plaats
de wijnrode slaap van het licht
voorbij het rennen en
het stoppen
daar waar de waanzin dicht