Boom
Ik wens je fraaie bladeren
die pronken met een rand,
streelzacht en gaaf,
soms speels gegolfd,
soms scherp of diep getand
en ed'le takken, majestueus
en sterk als een gewei,
dat,ongesnoeid,
naar boven groeit,
heel trots gracieus en vrij.
Dat je bloemen dragen mag
en zongerijpt, vers fruit,
zelfs als een schalkse wolk haar sneeuw
als witte henna spuit
en dat een bank van zachte mist
je schenken zal de droom
dat jij weldadig, luxueus
in wolken baadt van stoom.
Was jij een schitterende boom,
zo had mijn wens geluid;
maar lieveling, je bent een mens;
je hebt geen koude blik van hars,
je hebt geen houten huid...
Toch wens ik vurig in mezelf:
"maak ons yang en yin
en laat me zijn jouw nimf, jouw elf
of jouw natuurgodin."