’t Bejaardenhuis.
Vier maanden
waren nu verstreken
na dat zij de kamer in het huis betrok
zes hoog
met prachtig uitzicht
tot aan de DFDS- boot die ’s avond vertrok.
De ondergaande zon
zag zij in zee verdwijnen
vanuit haar kamer vurig en oranje rood.
dat boeide haar
die vergezichten
intens , zei zij, dat zij daarvan genoot.
’t Was even wennen
samen in de eetzaal
bij ’t zoeken naar een vaste plaats
want iedereen
die claimde
een eigen stoel; de ander liefst buitengaats.
’t Eten was goed
zij hoefde niet zelf te koken
het lopen ging beter dan voorheen.
Weer naar de Deka
wel met rollator
maar in de afstand zag zij nu geen been.
Ieder weekend
kwamen de kinderen
of kleinkinderen van noord en zuid
veel telefoontjes
op door de weekse dagen
dankbaar daarvoor sprak zij zich uit.
Haar ogen straalden
dank zij de kontakten
door ’t loskomen uit zeker isolement
weer pittig
klonken de verhalen
de oude spirit was weer duidelijk present.
th.