Goudgele warmte kust mijn gaafgetinte huid
vergezeld door strelende windzuchten, die
liefkozend trelen door mijn haren, zoals
een sussende kus niet kan doen.
Ik herinner mij dezelfde dagen in een verleden
dat ik diep verborgen achter mijn littekens leef
zijden dunne hechtingen leggen het zwijgen toe
op geleden zielspijnen die ik nog altijd vrees.
Waar bloedende zonnen lachen met vloekende lippen
doch zacht wenend door blijven vechten
dóór de pijn, laat me toch zichtbaar worden,
in witgrauwe herinneringen, vervaagt door
bijeengebonden handen, tot vuisten gebald.
Hoor me zwijgen, zie anders dan zwartte
in mijn gesloten ogen, blind door angst
ik zal wel slikken, zoet zacht vergif
ik kan wel willen
maar wat moet ik anders dan dit.