Het podiumgordijn word neergelaten, het doek gesloten.
Het embleem van de hoop dat wapperde eens zo hoog,
wordt nuchter gestreken, dit is het einde van iets.
Een laatste pennentrek, het breken van een hart,
de scherven verspreid, onvindbaar,
alles teloor gegaan in het niets.
De kelk van liefde, sloot haar blaadjes en keerde naar de nacht,
de kleur verdween,
de macht van grijs nam over die hemelse pracht.
In die avond, huilde de wolf naar het laatste kwartier,
de groet naar een bestaan dat hem zo zwaar beviel.
Als kleine schaduw hij hier verrees,
met verhalen en legenden zijn bestaan bewees.
Keert hij nu terug naar zijn begin,
hier rustend in de verbrande as,
de as van zijn verdriet, dat hem nooit of te nimmer verried.
Het zwart geblakerde blad wordt gedraaid,
dit boek wordt niet meer beroerd, voor gelezen verklaard.
De heldere klanken van de muze, zijn nu verstomd,
enkel nog de bittere tonen van zijn lied,
dat toch niemand verstond.
Nog eenmaal straalde de zon, het einde wordt neergezet,
na dit woord, na dit punt, na dit gebed.
Ik blijf staan te midden,
ongehoord, de kilte aanvaardt,
rondom mij gaat alles gewoon voort,
een naam vervaagt.
"......de dichter einde......"