ze lezen van buiten naar binnen
komen niet meer van de stoel
vol begrepen woorden vreten
zonder doel dan meters tellen
het licht valt maar niet op
dagen worden opgezet voor wat
ogen puilen uit en barsten open
nog even naar de woordkast
de trek is niet te stillen vast
alles gaat los en onophoudelijk
de vingers glijdend over letters
de pret en het inzicht van hart
onophoudelijk en onstopbaar
goot zij van haar naar hun
en kaatsend van het godenbestek
lekt in hun luiers een traan
voldaan, gepropt tussen de woorden
houdt zij nog een kop vast heet
strompelinoot naar haar rustplek
en droomt nog meer van bomen
die haar langzaam verpletteren
onder het zagen van haar ringen
die de stam laten zien maar ongekocht
vreet de boomklever zich een dwalingkie
recept voor een hars kleverig leven
maak je niet vet dat doet het