ZONDER MEZELF ALLEEN
het donkerde
heel wat sneller dan menselijk verdraagbaar
dus dreigend donkerde het
en net toen ik hoopte in tastbaarheid
jouw wereld te kunnen raken
leit een hand het mijne los
ik greep nog naar wat was
eens een houvast in de ijle leegte
maar was plots wat ik al zo lang
vreesde te zijn: alleen
alleen ik, zelfs zonder mezelf
in een gitzwarte ruim, te ontdekken vacuüm
ik angstte bij dit donker, het zweet brak
me uit, uit het lichaam, in de geest
alwaar het dauwde tot een nieuwe opgang
van de zon, van de mens in de dag
van het dagen in de mens
’t besef zonder weten
dat er elders dan in gedenken
geen herinneringen meer worden bedeeld
aan zij, die met een stap opzij
het leven zijn gang laten
op de trap, in de kamer, door het venster heen
met een smak op de grond
ze mogen juichen, pietzakken als ze zijn
dansen en vieren omdat zij, niet ik en wij,
die gang in wandel of op een drafje
in stap of misstap tot de eindmeet zullen begaan
en met het lint en de medaille onder anderen
(de mens), in steedse stoef mogen ze janken
van het geluk, hen met mijn gouden lepel
als pap in de mond gekwakt
niet ik, neen
alleen, weet je nog,
bedreigd door het donker
ik voel je hand nu al lang niet meer
maar heus, dat deert me niet
je was geen leider, ik was
geen te leidene
je was alleen, liet mij alleen
en werd mens
mens worden, ach
het hoeft niet voor mij
ik ben, kan en zal het niet
ik ben alleen, en alleen ben ik
bang, angstig en als de dood
maar zo gaat dat nu eenmaal
angst is de eer van de redder
angst heerst over de ontredderde,
gekruid met onherkenbare bitterheid
van zij die ze ontwijkend
en voor een enkele maal bewust
in mijn schoot wierpen
dus bemoeder ik ze
als een op sterven na dood vogeltje
dat zonder vleugels en met slechts één
pootje meer uit mijn geborgenheid opstijgt
want, en dat weet u ook wel
vogeltjes zijn niet graag alleen
niet zoals mij
nee nee nee
ik wel
want als je toch geen keuzes hebt
beslis je best alleen
dat je alleen, als het donkert
bij het sluiten van je ogen
best de eeuwige slaap inwankelt
tot de dood je scheidt van die eenzaamheid
en je met zo veel ziel en zo vele zielen
als massa, in nagedachtenis
je eigen woorden spaart
voor de God in jou
die in prediken aan de mensheid
zijn drijvende kracht eenzaam behoedt
want alleen, eenzaam dus, alleen
angstig als het dreigend donkert
speel ik met mijn vingers, tik zachtjes
tegen mijn hart, dat wel klopt, maar
misschien niet helemaal meer
en zo eindig alleen
in een ijzige stilte