paden bewandelen mij en bewandel ik de paden,
kiezel bleek macht van onmacht
dus vond gewetenloos zijn weg
vanuit wortels diep ik mij
pluk ik met zuiver hand de zaden,
schaduw blijft reïncarneren
wat ik stilzwijgend ook smeek of zeg
eikenbladeren versieren mij met warme bruintinten,
tot een hagelbui kapotmaakt,
en vochtig, doorweekt en bang
het geheel nog aan mijn hand plakt
en ik onaangenaam verkleed doorwinter,
seizoenen zijn er slecht in vier maar dagen,
zelfs weken, duren lang
plots, daar het licht,
zich in mijn diepste stam gegraven,
openbreekt met rozen
en ik straal van groen en rood
bedorven grond van angst en monsters in mij verdwijnen,
zoals een coma dat ontwaakt uit gezelschap van de dood