Ik kom de kamer binnen, een beetje blozend,
geen idee waar ik moet kijken,
Grote ogen die me zien,
maar die mijn ogen niet bereiken,
Een moment van onzekerheid plaagt me,
ik schenk het geen aandacht,
Toch ontgaat het me niet,
ik vraag me af wat er word gedacht,
Ik wend me af van de groep,
en daar staat iemand, bruine ogen staren mij aan,
Kijken dwars door me heen,
die blik kan ik werkelijk,
werkelijk niet ontgaan,
En alles wat ik doe,
is niet belangrijk meer,
En elke keer als ik kijken wil,
bloos ik, keer op keer,
Ik kijk neer op de grond,
zie m´n voeten de ene na de andere stap maken,
voor me zie ik twee voeten,
Ik kijk omhoog, twee ogen die de mijne ontmoeten,
Zonder dat hij het weet, vult hij de leegte,
legt z´n arm om mijn zorgen heen,
Bied een pleister op m´n wond,
Alsof hij wil zeggen:je bent niet meer alleen,
Ik ben alleen bang dat hij mijn verdriet zal verraden,
hij ziet dat ik tegen mijn tranen vecht,
Hij lacht enkel en zegt,
Hoi, ik ben Thomas,