Stille Landman, zie mij wachten
in ‘t verborgen duister,
ik draag een heel klein vruchtje maar.
Wanneer U langskomt zult U denken
dat vruchtje is nog lang niet klaar,
ik leef hier in het donker,
durf me niet te laten zien,
nooit kom ik in het volle licht
komt U een keer bij mij misschien?
Ik ben zo bang voor al die ruwe mensen
die plukken in het wilde weg
en met hun ladders langs mij schuren
geen blik mij waardig keurend
vernielen ze de heg.
Ik wil zo graag meer vruchten dragen
maar er komt geen landman langs
die naar mijn bladerdak komt kijken,
ik heb geen schijn van kans.
Ze lopen allen mij voorbij,
begerig zijn hun ogen
gericht op vruchten in het licht,
naar mij wordt niet gebogen.
O goede Landman
bent U daar
U hebt mij niet gemeden,
wat voelt dat fijn, ik zie uw hand,
hebt U zich niet gesneden?
Stille Landman hoorde U mij?
Ik heb voor ‘t eerst gebeden!