Uitzonderlijke schoonheid verblindde ieders oog
Eeuwenoude vaderen, een verwonderd kind dat niet deugde
Voorbestemd was zij, het zoete houtwerk dat haar bewoog
Zilvergrijze bladeren droegen zoute tranen van vreugde
Zij ervoer geen hoop, slechts ongeremd vertrouwen
Wanneer haar uitgestrekte wortels in verborgen haven van grond,
Water werd overbodig nu zij haar bouwsteen had gevonden
Baden zou nooit meer nodig, noch het goudgeel van de zon
Het was met bloesem omhulde passie dat de wintervorst doorbrak,
Waaronder hij in tijdloos besef had geleden
Tot vervulling hem vast hield en hij niet meer keek maar zag,
Waarna hij seizoenenlang haar schouwspel genoot
De wind blies temperament, de stilte fluisterde vrede,
Op hun liefdesfundament werd haar stam stilaan ontbloot