Wandel eens door een zacht gekleurd bos
of een woud, beter, dichtbegroeid
alle dieren komen zeker piepen,
alle bloemen staan plots in bloei
De stengels en de ronde stronken
die kronkelen en die doen
zodat een lieflijk pad ontstaat
geschept met grassig groen
Konijnen snuffelen achter u aan,
al huppelend staand en ziend
al druppelend valt het gevolg van een wolk,
droomtolk, op uw neus bovendien
Bladeren dwarrelen neer op uw haren,
goud, en terug dansend in ’t blauw
ook de vogels weten zich niet te bedaren
hoor, ze zingen en fluiten al trouw
Oh jong hemels meisje daar is ’t einde al
of nee, ’t is ’t begin ik vergis me weeral
gaarne, kom verder, en in vrije val,
red ‘k u, als vers hooi in een strontvolle stal.