Het duister zit me op de hielen en de wind snijd groeven in mijn handen.
De leegte in mijn huis spreekt zwijgend waar mijn lot zal aanbelanden.
Alleen twee glazige bollen die me dwingen door de twijfel van mijn leven.
Mijn hart klopt gevaarlijk in mijn keel, en de slaap wordt voor mij verzwegen.
Hier lig ik dan, starend naar een plafond dat me verplettert met duizend vragen.
Buiten een sirene, een gil, waardoor de antwoorden steeds weer vervagen.
Ik zie een man, een vrouw, dan weer een kind, allen met mijn eigen naam.
Woon in een stad waar ik niet ben, verzorg een alleen gelaten traan.
Ik ben, ja, wat ben ik dan? Wie ben ik? Ik ben gewoon mezelf vergeten.
Vergeten te bestaan, vergeten dat ik vergeten ben iets van mezelf te weten.
Mijn voeten staan te schreeuwen dat ik nu echt wel verder moet.
Mijn hoofd schudt ontkennend en houdt me stil, verstikt mijn moed.
Wie is die één, die man, die straalt, daarginds in mijn verdwenen horizon?
Heeft hij me wel gezien? Wou dat ik stiekem in zijn hoofd eens kijken kon.