Zo zonder mijn jas
ruggelings tussen het prillle gras
kijkend in de strakblauwe atmosfeer
daalt een libelle gonzend neer.
De vlinders die kriebelen in mijn buik
en de verse lente die ik ruik
zorgen ervoor dat ik mijn ogen sluit.
Ik zie in het gitzwarte van mijn huid
miniscule stippen ontstaan.
Eerst lijken ze hun eigen weg te gaan
maar vormen later een schitterend geheel.
Een vreemd gevoel in mijn keel
het zijn opwellende tranen
die zich een weg naar buiten banen.
Want dat beeld dat daar verscheen
was mijn engel die ooit verdween.
Lieve engel ik heb je nu even mogen zien,
mag ik je nog eens zien, misschien?