...
Rijp waren ze, voor het gesticht
de groenteboer deed braaf zijn ronde
de appels, de peren, jong en groen
zelden was het fruit zo vers
zelfs het vroege dauwen van de oogst
glinsterde nog fier in het gezicht
Maar ongelijk zijn appels en peren
voelde hij zich hier, tussen al dat dwaas
en ongepluktheid, toch altijd 'n beetje rot
want voor hem zijn de gekken - druiven
die vrij toegang tot het dronken hart
de volheid hunne vrucht vereren
Hij voelde hoe 't ongemak met hem vocht
zijn adamsappel, zijn peervormig lijf
werden zwaar en beverig, en zijn gelaat werd
zo wit als lof, o hij durfde niet te kijken
niet uit schaamte, noch uit medelijden
maar dat daar de vrijheid was - die hij zo zocht
Hij vond zich laf, gevangen in het gezond
van een zondig verstand en hij liet zijn kist
vol appels en peren ondersteboven vallen
in een onbegrijpelijke wirwar van vruchten
begon hij plots luidkeels te lachen
en schopte het fruit vrolijk in het rond
Niet meer, riep hij, nooit meer, riep hij
niemand, riep hij, nee niemand meer, riep hij
kan mij vertellen hoe ik leven moet, riep hij hard
en hij rende weg onder groot gejuich want
ongelijk de staf, de gebakken peren en de bleke jassen
wisten die gekke druiven 't wel- die man is vrij
F.