Vergaderzaal van vlokken mooi en prachtig uitgerokken
Het nachtelijke licht alles is er tederlicht
Het flinkeren van zovele sterren op de grond en niet zo verre
Het kristalerend nachttapijt zo grond's maar toch zo wijd's
Schaduwlicht en wit tapijt beiden koud en toch zo fijn
De wind bepeelt het laken tot witte kristal organen
Ergens ver zie Ik ze slapen onder het diepgevroren weidelaken
Het zijn de vrienden van de spil beweeg maar niet de uil is stil
Hemelhoog gekeken de ijzige manenacht doet wenen
Mijn voet gaat weer verder het avondland doet verder.