kom bij me in de avond met alles wat zo tijdens dag nog aan je hangen blijft en schaam je niet wij zijn slechts spindels die door glinsterstof roteren en nooit begrijpen kunnen wat zich in rafels om ons legt
schaam je toch niet niet voor ’t versletene of dat wat in je handen onaanzienlijk lijkt maar leg je bij mij laatnacht ons dan ontkleden
wanneer zij door plantages oogstend gaat, dag aan ons trekt wil ‘k graag naast jou ontwaken zien hoe wij werkelijk zijn - wat stumperig soms in ‘t naakte ademloos.