Ik zou je best willen vertellen hoe het voelt, maar zolang ik de woorden niet
kan vinden zal dit zelfs voor mij een raadsel blijven, een mysterie dat mij uit
mijn slaap houdt en me de eetlust ontneemt. Hoewel de tijd pretendeert te
verstrijken, merk ik het nog niet aan de wallen en de rimpels die niet meer
zichtbaar worden dan ze al zijn. Misschien zit de melancholie, dat zoeken naar
pijn, wel in mij geboren. Heeft het zich een huis gevonden in een te zieke
geest die zich uitermate geschoffeerd voelt wanneer je het de normaalste zaak
van de wereld noemt. Maar wat is de wereld en wie ben jij? Laat me je zien,
geef me één oog en ik zal je lezen. Maar ik zal mijn ogen gesloten houden zodat
je niet verdwaald op een plaats waar niemand wil zijn.
Terug, terug naar wat ik vergeten wilde, misschien? Ik zou nog steeds het
liefst mijn huid splijten, maar het zou zo’n rotzooi geven hier en het gaat zo
moeilijk van de houten vloeren af. En die kleine ronde dingetjes zijn hier te
duur om weer als verslaving op te gaan pakken (heerlijker heb ik nog niet
geslapen sindsdien). En de neiging is nu
groter geworden dan de walging, na vier uur slapen in vier nachten heb ik het
idee dat dit een uitgerekend moment is om mijzelf te verliezen. Niet eens in
jouw handen, want in deze toestand wil ik jou mij niet eens aandoen.
Omdat ik af en toe ook gewoon naar huis
toe wil, waar een kopje thee wacht en iemand die lacht. Iemand die blij is dat
ik er ben. Maar er is geen huis voor mij om naar toe te gaan, mij is die luxe
niet gegund. Altijd verder, altijd meer van minder.
Gisteren danste de wereld voor mijn ogen. De straten werden wazig, bomen
staken over en middenin mijn delirium stond jij, maar niet op de manier zoals
ik je wil leren kennen. Met spijt in mijn hart ben ik doorgereden, heb mijn
sigaret uit het raam gekieperd en het hele bos in vlammen op laten gaan – toen jij
eenmaal op de achterbank lag, dan wel. Ik heb heel mijn leven zoveel geluisterd
dat ik de waarde van woorden vergeten ben, en met mijn talenverwarring durf ik
niet meer te praten, te bang dat het stamelen en stotteren verkeerd uitgelegd
zal worden door de harde stinkende heelmeesteressen. Ik weet wie jij bent en de
rest wil ik vergeten, gewoon weggooien in een prullenbak die niet geleegd zal
worden, nooit, zodat ik er nog bij kan, ooit.
Maar voor nu heb ik me verstopt in veel te grote kleren, in het hoekje van mijn
huis waar ik wacht tot je me vinden zal.
Omdat ik weet wat er komen gaat, maar ik
kan mijn geduld niet vinden.