het hart van een mens woont in stenen
in een ochtend tussen stille deuren
waar de verwoede nacht nog aan de klinken kleeft
en de honger moet jagen op schuwe dromen
in mijn stad dragen de huizen hun respect
met kruimelig gezicht en witgeslagen stemmen
aan die diepe oude vuren
die reeds lang zijn opgebrand
waar ik ze hoor, valt hun as voor mij alleen
ze vouwen zich om mijn zoeken
als de eerste schemer in de duinen
slepen mij naar de woede van een eerlijk man
en als ik dan niet verder kan, dan keer ik terug
en zie
een kind krijt wijsheden op een muur
en doodt zijn moeder met een lach