Opeens zie ik een klein spoor,
Je houdt jezelf een schild voor.
Een pantser om je te beschermen,
Maar moet ik me nu over jou ontfermen?
Een paleisje om me heen gebouwd,
Dat ik altijd als mijn beveiliging heb beschouwd.
De deur nu open zetten is heel idioot,
Want dat wordt vast mijn dood.
Het is alsof ik in de spiegel kijk,
En onze pantsers met elkaar vergelijk.
We willen beide geen verdriet,
Maar wat ligt er dan in het verschiet?
Pak je zwaard en strijdt,
Want ik wil je nog niet kwijt.
Ook ik zal er voor knokken,
Dus klim gauw naar boven aan mijn gouden lokken.