Een cut-up poem.
Dat moesten wij genieten. Op vingers om na te tellen. Zodat hij de beperking goed zag, niets was verboden genoten. Stoorbaarheid. Maar wij wilden genieten van alle Gods onver-was, wij zouden mogen genieten van ons, die van leven. De verkenning van het onverstoorbare leven. Wat niet goed is, schaamte wordt alles. Hij wilde dat wij wisten, maar ingepasseerd, in totale verlossing. Gedoemd tot terug-geprobeerd, hoe kan je ’t anders goed kwaad doen? Er was geen leven en er kwam lijden van. Niet voor de onverschilligheden en verdere toonbaarheid. Geen keer, wat voor zin heeft het dan te weten? Terug, om te weten wat men al kon in genieting, niet in lijden. Hij kon dan bij de superieuren zich verlaten. Behalve dat éne, dat éne. Bedwelmd wordt dan het lijden. Dichtheid is een stofeigenschap. Had God ons geen hebben, terdege. Maar het kon niet, het niet met vingers gegeven. Hier wordt goedgepraat. De pijn is een indicatie, er is iets aan de hand. Men noemt dit tellen. Een baldadige lijdensweg.