Terwijl het notendoppenbootje
de gouden oever
van het beekje nadert
klinkt er
een kakofonie
van jubelende klanken
gezongen
door
Madame Marmalade
figaro, figaro figaro
iedereen
stopt de vingers in hun oren
of de pootjes er tegen
een wandelende tak
Wally genaamd
duvelt naar benee
bijna boven op de rode kam
van de vreemde snoeshaan
die uit het struikgewas
verschijnt
het gekraak
had een ieder doen verstommen
kabouter Diggel
doet een stap naar voren
"wat doet U hier in ons Droomland"
dan begint de haan
te vertellen
terwijl
hij de zware postzak
van zijn nek af laat zakken
hij is de vriend
van
Madame Marmalade
Momfert mompelt
nu moet het niet gekker worden
maar hij wordt
tot stilte gemaand
door
de oude eik
uit de tas
wordt een grote rol papier gepakt
snoeshaan
zet zijn brilletje
op zijn neus
op het moment
dat
Madame Marmalade
uit haar notendopje klimt
in het water en op de oever klinkt
het gegons
van stemmen en blubjes
een vis
op hoge hakjes
wat is dat nou
stilte
buldert de wind
verschrikt
houdt een ieder
op met babbelen
Madame Marmalade
trippelt hooggehakt
op haar vriend toe
dan begint
het grote geheim
van
haar
die zich "Moi" laat noemen
zich te ontrollen
Er was eens
een visje
geboren
in de maanmaand Maart
de sterren
vonden het een beeld
van een visje
toen ze het
al spartelend
aan de gouden oever vonden
ze glansde in het donker
maar keek erg betraand
ze was heel verdrietig
want ze wilde
helemaal
geen visje zijn
"waarom wilde ze geen visje zijn?
vroeg iedereen
zich af
ja dat is nou het hele grote geheim
want hoe kun je nou een visje zijn
als je
als je
als je
bang voor water bent