Het was de baksteen van mijn maag die in herhaling bleef vallen als water, ik wilde een plons met meters rimpeling zie liever niet hoe helder vloeibaar is.
Je voelt als de zondag die ik nooit heb gehad de rust van liggen aan de bloemrijkste beek, eindeloos turen in het oog van je water maar ik ben hier niet om bij jou te blijven.
Want zodra stromen ongegolfd varen begin ik de stortvloed van spraakwaterval kan niets ontwijken, naast het onreine kijken ikzelf ben de oorzaak van vertroebeld zicht.
Zodra mijn hart klaar is met praten kom ik dichter als in déjà vu ik schrik wakker naast de deur. Het is tijd om te gaan. Nu.