Vrede en stilte overvielen of er niemand op
de wereld was dan ik alleen en treurde daar
niet om, het licht draaide met mij mee
zerken gaven rust en evenwicht
er vloog een zwarte merel mij vooruit die
telkens omzag of ik iemand zocht en niet
kon vinden, het was net of zij mij leidde
naar de plek die ik graag zocht
zij zong een hooglied naar de bomen, iets
wilde zeggen: ben wel zwart maar lief en
heel zachtaardig, strijk maar neer op die
kleine bank: waar ik ging zitten
pen en papier kwamen tevoorschijn
doordacht verlengstuk van de geest welke
woorden mij het beste lagen en mondde uit
in dit gedicht en vloeide mijn ontroering.