Ik keek naar haar tewijl ze lag te slapen.
Ze was zo moooi.
Haar ogen bewogen acher haar oogleden.
Een leven zonder haar, zou ik dat nog kunnen?
Hiervoor hadden we gevochten, om samen te zijn.
Toch is niet alles perfect.
De angst om haar te verliezen zit er nog.
Ik zeg het haar niet.
Ze ze zou mij proberen te troosten en beloven dat ze nooit zal weg gaan.
Ze bracht het goede in mij naar boven, maar was dat wel genoeg? Verdiende ze niet beter?
Zachtjes deed ze haar ogen open.
Ze zag er zo kinderlijk uit, hoe ze daar lag.
Ze wou iets zeggen, maar voor ze het kon legde ik mijn vinger op haar mond.
Ik wou genieten van dit moment, van de zorgloze tijd die we hebben.
Ik zag haar schoonheid, maar vooral haar jeugdigheid,
wie was ik om dat zomaar van haar af te nemen?
Dat schuldgevoel kwam de laatste tijd alsmaar meer naar boven.
Ik had haar met al haar goedheid en dan had je mij.
Ik kon haar niet alles laten opgeven daarvoor. Het was tijd om te gaan, hoe hard het ook zou zijn.
Dit was een moment dat egoïsme ongepast was. Ik kon haar leven niet afnemen.