ik ontdeed mij stukje bij beetje
hevelde been na been
en dan;
geen plaatsje overslaand
de ogen gesloten
gewoonweg zalig gewoon
zo'n jaarlijks terugkerende weldaad
daar toch ontglipte mij de zeep:
op de tast, de voet vooruit
gleed ik pardoes op mijn stuit
trok mij, nogal geschrokken
omhoog aan stevig houvast
welk ineens, om een reden,
onverklaarbaar brak
al stui
stui
stui
stuiterend dreef ik van de trap
ploeterde, vocht, maar zonk onder
wijl het kolkende water
snel tot aan de vensters steeg
het huis spontaan uit z'n voegen deed barsten
mee vloeide ik in een waterval
ik viel en viel oneindig diep
een smak, een kledder
nat naast mijn waterbed