Toen betekende ze nog niet zoveel, dat kleine zusje van zeven. Nu heeft ze in mijn hart een grote plaats.
Altijd weer keer ik weer terug naar die herfst, terug naar die zaterdagmorgen. De zon scheen en het was alsof er nog iets van de zomerse warmte was overgebleven. We waren op het land aardappels aan het rooien, mijn moeder samen met haar jongere kinderen. We werkten en we speelden.
Een boerenknecht had zijn paard en wagen op een afstandje neergezet. Hijwas ergens een praatje aan het maken. Mijn broertje – elf - was hij – klom op de wagen en mijn zusje klauterde op de balk, net achter het paard. Ze ging met haar broer een ritje maken, samen heerlijk op een groot avontuur.
En terwijl de dood rustig stond te wachten, zag niemand wat er te gebeuren stond.
Het paard sloeg op hol en binnen seconden viel mijn zusje en bewoog niet meer. Ik holde zonder na te denken naar de plaats waar ze lag. Ik zag haar ogen die niets meer zagen, al weet ik niet hoe ik dat wist, misschien wist ik het ook niet.
Moeke kwam en sloot de ogen van ons Trijntje, an zei toen gelaten 'De Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen. De naam des Heren zij geloofd.
Haar verdriet en wanhoop kwamen later. Het verlies van haar dierbaar kind was haast onoverkomelijk.
Mijn zusje Trijntje stierf lang geleden, maar dat moment staat in mijn ziel gegrift.