Ik ben een maanlichtheks
Mijn bezemsteel staat in de hoek.
Als 's-nachts de twaalf uren slaan,
dan ga ik snel weer even
bij iedereen gedachten vegen.
Ik spring gewoon uit raam.
Een spijkerbroek met gaten.
Een t-shirt met een man er op
en niemand heeft wat in de gaten.
Ik heb dus echt geen penenhaar.
Mijn tanden zijn gewoon.
En verder doe ik ook niet raar.
Ik leef normaal en woon niet in een boom.
Maar als ik vlieg,
langs wolken, over bomen,
dan veeg ik veel gedachten weg
en geef daarvoor dan dromen.
Ik zie vaak stil verdriet,
hoor huilen achter dichte luiken.
Ik breng een beetje troost, meer niet,
en neem de tranen mee naar buiten.
Die hang ik dan als ochtenddauw,
lief glinsterend aan lage struiken.
Dan kun je ieder morgen zien,
hoe goed mijn bezem heeft geluisterd.
In huizen van verdriet en pijn,
geeft ik, mijn handvol dromen.
De vrolijkheid en lach van overdag,
zijn door die dromen uitgekomen.
WIL MELKER
11/11/2000