Oh wijn, ik heb u zo gaarne;
ik ben beneveld en u steelt mijn gedachten.
Lief wijntje, ik ben verzadigd door allerlei gemoedstanden;
Ken leed noch vrees.
Oh rood wijn, u overheerst mij ten volle;
u bent de smaak in mijn mond in de uren.
Lief stil wijntje, u doet mij dorsten naar meer;
ben reeds bezig aan de derde fles.
Stout, overredend wijntje, ik ben boos op u;
U bent des duivels!
Oh rood wijn, achteraf heb ik veel spijt;
verkondigde dingen die ik nooit zou spreken…
Wijntje? Wijntje? Bent u er nog?
Zou ik u tot mij nemen of laten staan?