het ruisen van de bladren
onder de sikkel van de maan
wordt overstemd door krekels
zoekend naar hun verre lief
op de fluistring van de wind
drijven mijn gedachten terug
na vroegre jaren, snel verwaaid
toen ik met haar 't maanlicht zag
je was zo teer mijn bloesem
zoals de lentetwijg ontloken
je adem zoet als de amandel
steelse vingers in mijn haar
jouw dromen in mijn oor gefluisterd
achter de waaier in je kleine hand
op zo'n manier dat zelfs de nachtegaal,
voor even verwonderd, haar lied inhield
sjirpende krekel heeft een lief gevonden
kreet van geluk verstoort mijn mijmering
bloesem, waarom werd je mij ontnomen
door de sikkel die al het leven maait