Hoe koud waren wij toen de ochtend vol vreugde zat
naar ons glimlachte
en wij onze rug keerden naar de wereld?
Tranen stopten
als een rivier die uitmondde
tussen je tanden en je tong smaakte bitter.
Zo leeg waren wij omdat onze oppervlakte
trilde van ontzetting
zelfs mijn broze hart verloor haar vestgingsplaats.
Je huid blonk
als het water van onwetendheid
en je fluisterde.
Zo wreed waren wij
nadat onze lucht niet meer grauw wou zijn
en wij hem dwongen
te aanschouwen.
Het licht in mijn ogen,
dat het 'ons' zijn verwarmde maar mijn 'ikje' verstikte,
doofde eindelijk uit...