Aanbidt mij, Gij kleine slaaf,
want ofschoon Gij gewoon lijkt te zijn
ben Ik nog groter dan enig geloof.
Kniel, maar durf niet met
je doorwaterde ogen
Mijn Blik te kruisen.
Vraag me geen edele schoonheid,
zodat Gij buiten kunt schrijden
zonder enig gekrijs van
angstvalige dames.
Gij zijt De Zondaar
gekeerd tot God,
enig respect wat Gij verdient
is dat van een christen,
wiens woord enkel spreekt en
niet doet.
Ge zult niet bidden
Ge zult niet huilen,
maar enkel schreien van de pijn.
Och mijn liefste, laat
je zwakke hart het mijne zijn.
Wiens tong zich tot mij keert,
zal eeuwig verloren dwalen,
maar Gij zult worden gefolterd
tot juist De Dood u bereikt.
Want Die schenk Ik u niet,
de macht der duisternis,
over alle wegen heen.
De verlossing, de kracht,
geef Ik niemand ten leen.
Ik laat U hier,
maar zendt geen boodschap tot mij,
want de Witte Duif die ze overbrengt,
Zal ik enkel
Verpletteren,
Kleineren,
Laten branden dagenlang
Zoals een nietige slaaf
als Gij.