Welk rancuneus instinct werpt onze gedachte
tegen de veranderlijk doffe ruit
van een helderheid die alleen op de bodem woont?
En welke rancuneuze bodem verraadt ons vervolgens
en laat ons opeens doorsijpelen naar de andere kant van die ruit,
zodat wij op dezelfde plaats zijn waar wij al waren?
Stilzwijgende verbintenis
voor de onbeweeglijke reis van een onmogelijke straalbreking
die in haar eigen staart bijt.
Wat gebeurd er met de vergelijking van de beweging
waarneer ze onmerkbaar wegglijdt naar het gebied van de onbeweeglijkheid?
Zal hetzelfde gebeuren als met de handen
waarneer die zich openen op een andere hoogte dan het niveau
van handen?
Een flora zonder enige meridiaan
vlijt zich tegen de randen van een gevallen oorsprong.
Er is een hardnekkig gerucht ter hoogte van de ogen
en waarneer het de vorm vindt om daarmee zijn geluid te maken
draait de wereld zich om
en is er slechts een lijn ter hoogte van de stem.