Er was eens geen belemmering
en altijd lente in het land.
De volle maan wist niet van wijken
de sterren en de zon al evenmin.
Het vogelrepertoire had geen limiet
geluk lag overal hoog opgetast.
Wij kusten en wij minden,
spraken woorden van het hart
in elkaars ogen lag vervulling
de naakte huid verwarmde ons genoeg.
Geen klok verstoorde onze vreugde
geen steen blokkeerde onze dans.
Het uitroepteken naast mij brult de ochtend,
verscheurt mijn droom meedogenloos,
voor dit vergrijp leg ik de wekker 't zwijgen op.
Met weerzin stap ik in de dag
loop van gewoonte naar de leegte
val over de belemmering
op weg naar dat wat mij weerhoudt.