begraven in het schemer van een binnen het venster toe en de lamellen dicht liggen de lijven naakt op ’t zwarte laken in ’t zich bewonderen – jouw schouder vangt de blik van heel mijn honger
wat zich naar buiten verder zet is enkel maar verbeelding, verhit gevoed door het niet weten van de rijm en mist van ´t jaargetijde dat zich onmisbaar roemt als herfst
heffen de vingers, vermoeid en uit- geblust van liefde-spelen, voor licht- inval de stroken open voor een moment betovert maan, uinodigend lachend blijft even op de huid als zoete streling
en kaarsen die in staanders staan zij blozen, blazen zichzelf snel uit.