Ik kijk in de spiegel en zie mijn gezicht niet.
Ik ben verdwenen: de spiegel is mijn gezicht.
Ik ben mezelf kwijtgeraakt;
want door me zo vaak in die gebroken spiegel te zien
heb ik de zin van mijn gezicht verloren
of, door het zoveel te tellen, is het oneindig geworden
of is het dat het niets, dat er zich zoals in alle dingen,
in verborgen hield, het verbergt,
het niets dat in alles is als de zon in de nacht
en ik ben mijn eigen afwezigheid voor een gebroken spiegel.