noem het paden, die sporen die ik leg uit broodkorsten, broze woorden en een onmetelijke droefheid
loop ze na door het blauw dat jouw zolen laat glanzen de honger stilt - al wordt elke stap meer en meer aardend zwaar -
berg mijn lachen op de bodem van kruiken mijn wenen in perzikpitten tot waar in de verte de weg splitst en een boom groeit met vruchten die het bittere verzoeten