DE KLEINE MEEUW
Ik sta aan het strand
en kijk uit over de wind.
Almachtig lijkt hij,
één groot waaien
van einder tot einder.
De golven der zee
doet hij bruisend zingen;
Het zand op het strand
ritselend fluisteren.
Nietig is de kleine meeuw,
maar hij alleen kan spelen
met de grote geduchte wind.
Moeiteloos stijgt hij op
langs de steile hellingen
van de tegenwind.
Sierlijk daalt hij neer
langs de zachte glooiingen
van de meewind.
Zwierig zweeft hij
door de vloeiende valleien,
dwars op de wind.
Ik ben weer thuis.
Vergeten zijn
wind en golven,
maar de kleine meeuw
blijft door mijn gedachten
spelen en vliegen,
zweven en zwieren.
De droom van vrijheid,
sinds lang vergeten,
breekt zich baan,
plotseling,
onweerstaanbaar.