Hij zweert telkens weer dat hij een beter leven zal beginnen.
Maar waarneer de nacht komt. Met zijn eigen overleg,
Met zijn compromissen, en met zijn beloften;
maar waarneer de nacht komt, met zijn eigen macht van
het lichaam dat verlangt en zoekt, dan keert hij
naar het zelfde onzalige genot,
Verloren,
weer ...
(hoe oud zeer, bij de halte van mijn gedachte, als een zwartrijder even instapte. Ik loop liever,glimlachte ik. Zijn laatste blik, beschaamd op de boete van de conducteur-en ik wist toen & nu- nooit meer 1 vinger die..)