Ik praat met mezelf
-ik praat met jou.
Ik wilde met je praten
zoals nu het boompje en de lucht
bijna uitgewist door de schaduwen
met elkaar praten:
zoals het stromende water,
een slaapwandelende monoloog:
zoals de verstomde regenplas,
spiegel van vluchtige drogbeelden:
zoals het vuur:
tongen van vuur, dans van vonken,
verhalen van rook.
Te praten met jou
met zichtbare, tastbare woorden
met gewicht, smaak en geur
zoals de dingen,
Terwijl ik dit zeg
maken de dingen, onmerkbaar,
zich los van zichzelf
en vluchten naar andere vormen,
naar andere namen.
Mij resten
deze woorden: met hen praat ik met jou.
De woorden zijn bruggen.
Het zijn ook valkuilen, kooien, putten.
Ik praat tegen jou: jij hoort me niet.
Ik praat niet met jou:
Ik praat met een woord.
Dat woord ben jij,
dat woord
draagt jou van jezelf naar jezelf.
Dat deden jij, ik en het lot.
De vrouw die jij bent
is de vrouw waartegen ik praat:
deze woorden zijn jouw spiegel,
jij bent jezelf en de echo van je naam.
Ook ik,
pratend met jou,
wordt tot gefluister,
lucht en woorden, een zucht,
een schim geboren uit deze letters.