nu je gezicht nog steeds het zachte kussen vogels en veren, jij mijn tong opeet en ik nog op de jouwe kauw waaraan de resten van een beet is afscheid nooit het mooiste deel van ’t springen over eigen schaduw
jouw plukje haren in mijn hand huidcellen die onder ‘t strelen beven, niets meer van ons willen weten het innerlijk verbrand en jij, ik samen steeds een hemel stelen waar wij de liefde over-leven