Het was een koude winternacht
de vrouw vluchte weg, al wist ze niet waarheen.
Ze liep het bos in, een bos dat ze niet eens kende.
Ze hoorde geritsel en zette het op een lopen,
al waren het maar de takken van de bomen.
Ze stonden er kaal bij met hier en daar bedekt met een laagje sneeuw.
Ze was bang, ontzettend bang al had ze deze weg zelf gekozen.
Ineens stond ze stil, ijzig kou, ze had iets gehoord.
Ze keek in de verte rond en zag op een heuvel een dier staan,
toen ze wat beter keek zag ze een hert staan.
Ze dacht, ik zit toch niet in de wildernis, toch zo vlug het was gekomen
verdween het dier weer.
Ergens in de verte zag ze een lichtje branden, ze nam de richting van het schijnsel,
maar ach wat leek dat ver weg te zijn.
Ze leek wel bevroren in deze winterkoude nacht.