Iemand die je tegenkomt; iemand die je kent.
Dat zeg je toch, die uitdrukking gebruik je soms,
misschien zelfs dikwijls,
het gezicht,
het lichaam van iemand bent tegengekomen.
Zonder meer.
Gezicht en lichaam,
zoals je ziet,
zoals je ze nooit helemaal kent;
eigenlijk heb je nooit goed geweten wie het is.
Alleen heb je verschillende keren de ene of andere houding, beweging,
buiging opgemerkt die het lichaam vanouds heeft aangenomen en uiteindelijk dat van het lichaam herkend;
gedacht hoeveel keer die beweging of houding werd herhaald opdat ze nu gevangen is,
geschreven staat in het gebeente,
in het lijf,
gedacht aan het verloop van de tijd in het lijf,
aan de vertraging,
aan wat onzichtbaar werd opgestapeld of verloren ging,
allebei.
Lijf dat een taal spreekt, vlees dat vanaf het ontstaan bewoond wordt door woorden vezels,
bloed, zenuwen, draden, huid, speeksel, tranen, haar, haarkleur, kleuren van de ogen, vorm van vingers en oogleden, hartslag -
dat alles wordt verwekt in woorden van een taal,
van de spraak die in hem is en hem zijn plaats doet verlaten om nu en
dan te praten en die, zelfs onderaardse stilte of als niemand anders aanwezig is,
zijn innerlijk bezet houdt, zonder te verstommen, onophoudelijk, tot hij zichzelf tot zijn verrassing hoort zeggen:
wel, nu zit ik hardop in mezelf te praten.