Antarctica
Buiten bouwen vogels nesten,
springen narcissen uit zachte grond.
Binnen breekt een kind door dun ijs
en sterven groene velden in kilte.
Zie je de scheuren niet lief?
Hoe rap jij uit mij weglekt?
In jouw plek in mijn hart
wordt het spoedig
hartje winter, duizelingwekkend snel
verwordt je bloed in mijn aderen
tot ijswater, mijn liefde voor jou
tot een desolaat Antarctica.
Nog slechts zijn wij dan samen
bevroren in tijd,
een besneeuwde oude foto
beweend met bevroren tranen,
littekenen van verlopen verdriet.
Misschien morgen al
herinner ik niet meer mijn bedenksel
dat wij eens waren
samen één in liefde
en ben jij voor mij niet langer meer
die ene, bijzondere geliefde.