69 69 69
vlucht vogel
op de grond lag het gezichtsmasker
het smaakte naar goede avocaat
enkele restjes huid waren zichtbaar
de voetstappen van een vrouw waren
de weg naar beneden wankelde
uit het hart liepen de ogen blauw
een in der haast achtergelaten
de rode papieren parasol zwaaide me
twee pootjes, zachte veertjes
snavel, vleugels klaar voor de start
ze loopt tegen de wolken op
zonder moeite is het nooit gegaan
ziet ze nog het knielend gebaar
voor water met zijn vissenschoon
de weg omhoog torende uitnodigend
de ijzers niet meer vastgeklampt
en ondergebonden was eveneens niet
het idee van spreiden en vliegen
geen vingers, wat kooitjes
kleine bek, lijf van lichter wicht
zonder op te staan of nog te slapen
in aller rust van geen momenten
dook het wezen en zette zich af
de vrees niet te kunnen was voorbij
het was toch te donker om te denken
dus liep de dood wat met haar mee
proviand lag in onjuiste proporties
iedereen had zo gedacht dat het moest
nest, vlucht nar voren, kraaioogjes
vetbollen, duikvlucht in werveling
op hoop van zeven was het bos
nog met de in- en uitademing belast
bekraste bomenharten groeiden
goed verstaander wast mond bij maan
vleugel van slagjes, dwars door luchten
uit het zicht van de mensen met gewicht
69 69 69