Hij was een vreemde vogel,
maar gaf hier echt niets om.
Waar andere wegen recht waren.
Liepen zijn wegen altijd krom.
Hij was niet ingewikkeld,
en liet dat ook wel blijken.
Als anderen veel deden,
stond hij slechts te kijken.
Hij gaf niet om een mening,
dat zei hij meestal vlug.
Wel wandelde hij graag,
zo door de bossen naar de brug.
Hij was welleens erg stil,
zoiets merkte je wel snel.
Dan kroop hij stiekem weg,
zo eenzaam en in de knel.
Hij hield zoveel van schrijven,
zoiets deed hem altijd goed.
Als hij dan geschreven had,
zat hij weer even vol met moed.
Hij liep graag naar de zee,
daar vond hij altijd rust.
Het was ook die ene plek,
waar ze hem heeft gekust.
Hij is nu weer alleen,
slechter kan niet meer.
Ze wilde hem wel terug,
maar het deed hem teveel zeer.
Hij is nu onderweg,
Al lopend naar de brug.
Bedenkend wat te doen,
en nu lukt het hem niet meer.
Hij is slecht in loslaten,
nu weer de zoveelste maal.
Al lopend op de brug,
eindigde hier zijn verhaal.